De wet BIG en de kwaliteitswet maken duidelijk dat verpleegkundigen hun praktijkvoering “niet meer kunnen baseren op tradities of gewoontes”.[1] Het wetenschappelijke analytische denken is de basis van zorgverlening geworden. Volgens het rapport “Met het oog op de toekomst” dient verpleegkundige zorgverlening getoetst te worden aan wetenschappelijke inzichten en standaarden, “omdat dat de meeste kans biedt op de gewenste resultaten.”[2] Resultaatgericht zijn en objectief wetenschappelijk denken gaan goed samen en lijken de basis te zijn van de moderne gezondheidszorg.

Het resultaat van een interventie moet zo van tevoren wetenschappelijk aangetoond zijn voordat een verpleegkundige de tijd kan en mag investeren tot het uitvoeren van die interventie. Op de werkvloer is geen tijd, ruimte of gelegenheid om te experimenteren.Daarmee is het logisch dat inventies waarvan wetenschappelijk en objectief het resultaat is aan te tonen, populairder zijn en overheersen.

Het dilemma is echter dat er juist op het terrein van gezondheid veel waarden zijn die niet in cijfers zijn uit te drukken. Gezondheid zelf is zo’n waarde. Gezondheid is immers de subjectieve beleving van lichamelijk of psychisch welbevinden.

ge·zond·heid (de ~ (v.))

1 toestand van welzijn in geestelijk, lichamelijk en/of maatschappelijk opzicht

wel·zijn (het ~)

1 toestand waarbij men in materieel en geestelijk opzicht voorspoedig, gelukkig is => welbevinden

2 goede gezondheid[3]

De World Health Organization (WHO) geeft  van “Gezondheid” de volgende definitie: “Gezondheid is een toestand van compleet fysiek, mentaal en sociaal welbevinden en is niet alleen van toepassing op de afwezigheid van ziekte of een handicap”.[4] Centraal staat het begrip “welbevinden” wat aangeeft dat het om een niet objectief en niet-empirisch te onderbouwen gegeven gaat. Dit beleven is niet wetenschappelijk aan te tonen (net zo min als “geluk” wetenschappelijk of “evidence-based” is aan te tonen). Zo is ook het thema “Geestelijke nood” doordrongen van niet-objectief wetenschappelijk aan te wijzen factoren zoals “zingeving” of “schuldgevoel” of “tevredenheid” of “vrede met God” enzovoorts. Het doel, “Geestelijk welbevinden” kan niet objectief als resultaat gemeten worden Het is dan ook logisch dat binnen een setting die hierboven is beschreven, een verpleegkundige zich niet vrij voelt om te kiezen voor interventies waarvan het resultaat nooit wetenschappelijk aan te tonen is. Dat is een risico dat een verpleegkundige niet hoeft te nemen. Zo’n risico neemt alleen een “vrijbuiter”, iemand die hiërarchie aan zijn laars lapt, die ingaat tegen orders en die in plaats van dienstbaar te zijn aan orders, ze zelf ontwikkelt en implementeert zonder rekening te houden met werkdruk. Dat is echter niet de beschrijving van de mentaliteit van de gemiddelde verpleegkundige (zie paragraaf 2.3.4.).

 

“Terwijl ze een nieuwe eeuw binnenstappen, oefenen verpleegkundigen hun beroep vakkundig uit in een wereld, die met een snelheid die haar weerga niet kent, wordt veranderd door een combinatie van technologische krachten, financiële beperkingen en mondiale competitie.”[5] De ontwikkelingen zoals die in deze paragraaf beschreven zijn, verklaren voor een deel dat binnen de “Geestelijke gezondheidszorg” niet “het geestelijke” maar juist “het medische” overheerst. Dat blijkt zeker te gelden voor de psychiatrische zorgverlening, maar daarover gaat de volgende paragraaf.


[1] Pool A. e.a., “Met het oog op de toekomst”,NIZW, p.22

[2] Pool A. e.a., “Met het oog op de toekomst”,NIZW, p.22

[3] Dale van, “Woordenboek van de Nederlandse taal”, 2006

[4] WHO, Oprichtingsakte zoals aangenomen door de International Gezondheidszorg Conferentie in New York, van 19-22 juni 1946 en ondertekend op 22 juli 1946 door de afgevaardigden van 61 landen. De afspraken werden van kracht op 7 april 1948. De definitie is sinds 1948 niet meer gewijzigd.

[5] International Council of Nurses (1998) in: Pool A. e.a. “Met het oog op de toekomst”, p.11